strafkamp Port Natal Assen

Herinneringen van L. Fijma

Onderstaande is overgenomen uit een artikel in “De Waarheid” van 10-11-1978 naar aanleiding van de affaire Aantjes.

OOGGETUIGE UIT PORT NATAL

Een van de mensen, die zich in de woorden van Aantjes hebben schuldig gemaakt aan een “vergrijp” en daarom in het kamp Port Natal bij Assen tankvallen moesten graven voor de SS, is de heer L. Fijma uit Leeuwarden. Zijn „vergrijp”: hij was weggevlucht uit een ander werkkamp en werd door een nazi enkele weken later weer gearresteerd; zat opgesloten in het Huis van Bewaring en belandde zo in Port Natal. Hij zegt nu: “Ik schrok. Ik heb de hele nacht niet geslapen. Het was een verschrikking daar. Die verrekte kerel (Aantjes), dat die er ook bij was. Daar schrok ik van. Want nou komt alles weer boven. Er worden weer wonden opengehaald.

Zes verschrikkelijke weken. 

Zes weken, in januari en februari ’45 heeft de heer Fijma in Port Natal gezeten. “Er waren zeven SS-ers. En de kampcommandant Sepp. Hij had een glazen oog en aan zijn linkerhand miste hij een paar vingers. De SS-ers waren meestal in burger gekleed. Alleen bij bijzondere gelegenheden hadden ze een uniform aan. Zoals de avond toen ik vluchtte, samen met Teunis uit Oostermeer. Op die avond kwam er een SS-er in uniform. Met een accordeon. Want hij ging naar het front”.

Drie leden van de van de SS-ploeg in Port Natal worden door hem omschreven als beulen:  Willy uit Den Haag, Freddie uit Limburg en Johannes uit Roosendaal. “Die sloegen en trapten en je moest kniebuigingen maken op de tankvallen. Twee mannen probeerden eens te vluchten. Tevergeefs. Twee SS-ers die uit Assen waren gekomen lieten de mensen vallen, liggen,opstaan,kruipen, vallen, liggen, opstaan, een uur lang. Mensen die probeerden te vluchten werden in een bunker opgesloten. Die bleven daar zonder eten en drinken drie dagen tot een week in zitten. Als ze eruit kwamen zaten ze onder de luizen; vermagerd en bleek waren ze”.

Vlucht

In Port Natal zaten, op het moment dat hij er was, volgens de heer Fijma, vooral mannen die elders al een keer waren weggevlucht. Hij zelf was eerst te werk gesteld in Vries en Tynaarlo. “Ik zat daar drie dagen en ben toen weggevlucht. In Leeuwarden heb ik een week of zes, zeven bij mijn ouders gewoond. Toen ik even naar de kapper, drie huizen verderop, ging werd ik gearresteerd. Met vier man heb ik een dag lang in een cel op het Wilhelminaplein gezeten. Vervolgens ging het naar het Huis van Bewaring waar ik toen dagen opgesloten zat en van daar uit naar Port Natal. Overdag moesten we tankvallen graven en ’s avonds zaten we aan de rechterkant van het kamp in een afgesloten ruimte”.

Stokken 

De bewakers in Kamp Natal liepen met stokken rond, dikke boomtakken vaak. “En daar sloegen ze mee… ’t was verschrikkelijk. Voor het minste geringste mepten ze er op los. Even opzien van je werken en je kon vijftig tot honderd kniebuigingen maken. Op die tankvallen op de kant met de schep vooruit gestoken. Je moest niet proberen om die schep even te laten zakken want dan sloegen ze je met die stok op je vingers. Sadisten waren het, onmensen. Nee. Strikt persoonlijk heb ik Aantjes niet gekend. Misschien had hij er wel een administratieve functie. Er was een kantoortje, daar liepen SS-ers in en uit. Als Aantjes zegt hij daar niets van wist dan liegt hij. Want hij wist wat er gebeurde. Hij moet op de hoogte zijn geweest van die bunker. Allemaal waren ze actief. Maar er waren drie, vier erge bij. En de ergste waren Willy en Johannes. Aantjes moet ze kennen want ze waren met z’n zevenen en ze trokken altijd met elkaar op. Overdag bij het werk en bij het bewaken van de poort. Dat deden ze om beurten. En ’s avonds zaten ze te borrelen met commandant Sepp. Die sloeg ook maar raak. Eén jongen uit Amsterdam kreeg er iedere dag van langs van Sepp en van Johannes. Ik heb altijd wel willen weten of die mensen veroordeeld zijn voor de misdaden die ze daar hebben begaan, maar ik ben er nooit achter kunnen komen”.

Ziekenploeg

ln Port Natal zaten op dat moment veel mannen uit Den Haag. Ze waren er naartoe gelokt om aardappels te rooien. Hun gezin thuis zou verzorgd worden. Maar die mensen vluchtten, want er was geen aardappel te rooien. Ze moesten tankvallen graven. De heer Fijma is zelf ook uit Port Natal gevlucht. Samen met een jongen uit Oostermeer. “Het was vijf uur, kwart over vijf, schemerdonker en we liepen achteraan in de ziekenploeg. Met Teunis had ik afgesproken dat we tussen de kerk door zouden gaan en dan het hek over en vervolgens de bossen in. Zo zijn wij gevlucht. Het was niet gemakkelijk, maar het is toch gelukt. En die SS-ers hadden natuurlijk genoeg kans om te vluchten, want ze liepen de hele dag vrij rond. Maar dat deden ze niet”.

Een ooggetuige uit Port Natal De waarheid;. Amsterdam, 10-11-1978. Geraadpleegd op Delpher op 06-06-2016

Geplaatst in Herinneringen en getagd met , , .

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *