Gebouw
Strafkamp Yde was gevestigd in de voormalige basisschool van Yde-De Punt. In 1832 was er een schooltje gevestigd aan de andere zijde van de weg, naast het toenmalige café Timmer. In 1866 is de school op de oorspronkelijke plek gebouwd. In 1897 werd er een tweede lokaal bijgebouwd, in 1900 een derde lokaal en in 1929 kwam er een vierde lokaal bij en kreeg het gebouw de vorm die het tijdens de oorlog ook had.
Het gebouw bestond uit vier lokalen en ook de zolder werd af en toe gebruikt als slaapplaats. Maar gezien het brandgevaar (de mannen sliepen op stro en er was maar één smalle trap), is hier minder gebruik van gemaakt. In elk lokaal lagen 30 a 40 man. Ze sliepen op de grond, in de lokalen was een houten afscheiding gemaakt waarop los stro lag, welke gevorderd werd van de boeren. Dit stro werd maar om de paar maanden ververst, waardoor het al snel een broedplaats was voor allerlei soorten ongedierte.
‘ s Avonds voor het naar bed gaan de kleren uit voor luizencontrole. Ik vind de eerste. Bergsma heeft deze avond het record met een dikke twintig. Hij heeft erbij met rode vleugels. Volgens Arie zijn dit rasechte Franse reuzenluizen.
Uit het dagboek van Eelke Dijkstra
In het midden stond een tafel met daaromheen banken. Elk lokaal had een eigen kachel. Het aantal toiletten en wasbakken was niet berekend op zulke grote aantallen gebruikers, waardoor deze vaak ook verstopt en vies waren. Aan de rechterzijde van het gebouw was het schoolplein gesitueerd. Hier moesten de mannen ‘s ochtends op appel staan en werden ze geteld voordat ze in colonne naar het werk liepen. In de laatste maanden werd er rondom het gebouw een prikkeldraadversperring aangebracht.
Op 28 mei 1945 werd het gebouw weer in gebruik genomen als basisschool. Er was nog wel een grondige opknapbeurt nodig, wat in totaal 1675 gulden heeft gekost.In 1959 werd er een nieuwe school in Yde gebouwd en werd het gebouw gebruikt als gymzaal en als kleuterschool. In 1979 kwam hier ook een eind aan en werd het gebouw gebruikt als dorpshuis en kreeg het de naam “Yders Hoes”. Met de bouw van een nieuw dorpshuis in 2013 is er aan deze bestemming ook een eind gekomen. Momenteel heeft het gebouw een woonbestemming. Gezien de historische waarde van dit gebouw is het mooi dat het gebouw blijft bestaan als herinnering aan de vele mannen die daar tijdens de laatste oorlogsjaren zijn ondergebracht.
Het strafkamp
Bij de Punt, waar de weg afbuigt naar Ide, wordt weer gestopt en nu moeten we uitstappen. We worden nu in rijen van drie geplaatst en dan worden ons de krijgsartikelen voorgelezen. Ontvluchten en poging tot ontvluchten wordt gestraft met de kogel. Dan klinkt het commando “voorwaarts mars” en zoo gaat het in gesloten colonne, onder stromende regen, in de richting Ide.
In Ide aangekomen worden we in de gemeenteschool ondergebracht. Het is een tamelijk groot gebouw met vier lokalen met een grote lange gang in het midden. In dezen gang worden we op een rij geplaatst en dan moeten we onze persoonsbewijs inleveren. Sommigen trachten door een leugen het te behouden, wat enkelen een klap in het gezicht bezorgd. Lokaal 1, 3 en 4 zijn reeds bezet en zo krijgen we lokaal twee aangewezen om hierin door te brengen. We moeten eerst alles schoonmaken en van schoon stro, het welk van de boeren gevorderd wordt, voorzien. Als dat alles gebeurd is, zocht ieder een plaats.
Uit het dagboek van Eelke Dijkstra
Een fragment uit het dagboek van Eelke Dijkstra. Vanuit de Blokhuispoort in Leeuwarden werden de gevangenen in vrachtwagens of bussen geladen en met een voor hun onbekende bestemming op transport gesteld. Er werd natuurlijk gehoopt op Drenthe. De reis zelf was ook niet zonder gevaar, het kwam wel voor dat het transport onderweg door Tommies werd beschoten wat sommigen de kans gaf te ontkomen. Maar dat was niet zonder risico, omdat achter de vrachtwagens altijd een personenauto reed met bewapende Duitsers. De opluchting was altijd groot als de mannen in de gaten kregen dat ze niet richting Duitsland gingen, maar richting Assen. Dan waren ze in ieder geval nog redelijk dicht bij huis.
Bij aankomst in Yde werden de persoonsbewijzen ingenomen. Dit bemoeilijkte het ontvluchten ook en heeft ook mede tot de dood geleid van Hendrik Spoelstra. Naast de vier lokalen was er op de zolder ook een (tijdelijke) slaapplek. Hierover schrijft Jan Loonstra het volgende:
Gelukkig was het verblijf op de zolder maar een noodvoorziening. De volgende dag werden alle zoldermensen ingedeeld in de lokalen op de begane grond. Van deze nacht op de zolder kregen we wel nachtmerries, er werd namelijk behoorlijk gerookt, in het stro. Brandgevaar was dus helemaal niet denkbeeldig. De gedachte alleen al dat we dan allemaal langs die gammele ladder naar beneden moesten bezorgde de meesten koude rillingen.
Uit het levensverhaal van Jan Loonstra
Verblijf
Er moest worden geslapen op stro. De meeste gevangenen hadden geen nachtkleding, ze sliepen dus in de kleding die ze overdag ook droegen. Het was lastig om natte kleding weer op tijd droog te krijgen. Boven de kachel hingen altijd kledingstukken te drogen. Er werd onderling één iemand aangesteld die verantwoordelijk was voor de kachel. Hout was natuurlijk ook schaars, dus het aanhouden van de kachel was vaak een hele uitdaging. Op de gang was er een pomp en een aantal toiletten, die waren echter berekend op gebruik door een twintigtal schoolkinderen en niet op 200 mannen. Diarree kwam ook vaak voor, erg hygiënisch was het dus niet. De toiletten werden wel elke dag schoongemaakt.
Er was ‘s ochtends niet veel tijd om te wassen. De gevangenen moesten zich al vroeg in de ochtend opstellen in rijen van drie op het schoolplein, waar ze werden geteld. Pas als iedereen compleet was, werd er afgemarcheerd naar het werk, zo schrijft Jan Loonstra:
We moesten ons drie aan drie opstellen op het plein voor de school en dan werd er geteld. Ik weet nog dat die eerste morgen het aantal 147 was. Bleek het bij de telling dat het juiste aantal gestraften er was, dan kon worden uitgerukt naar de arbeidsplaatsen. Was dit niet het geval, volgde er nog een appel waarbij alle namen werden afgeroepen. Dan wist men precies wie er misten.
Uit het levensverhaal van Jan Loonstra
Dit was altijd een spannend moment. Als er weer iemand ontsnapt bleek te zijn, werd er soms flink op de achterblijvers los geslagen. Zo schrijft Jelle Krol:
Als we er een paar weken zijn geweest, missen er op een ochtend een paar man. Dat is niet best. Er komt een hoge commandant en hij raast en tiert hevig. Hij slaat een paar man met de kolf van zijn geweer tegen hun hoofd, tot het bloed uit hun oren komt. Ze kronkelen voor hem op de grond. Hij schopt en slaat om zich heen, net of hij buiten zichzelf is zo lijkt het wel. Daarna moeten we takkenbossen halen. Die worden op een bult gegooid. Het is de bedoeling dat we er overheen moeten lopen als de bult in brand staat. Maar een van onze mannen is leraar en spreekt goed Duits (bedoeld wordt meester Feddema). Hij krijgt permissie om met de commandant te spreken, want iedereen is van mening dat dit te ver gaat.
Uit “Suteljenderwiis te plak” – Jelle Krol
Gelukkig is door bemiddeling van meester Feddema deze strafmaatregel afgeblazen. Als tegenmaatregel wordt er geëist dat ieder lokaal een kamerwacht aan moet stellen. Als er dan ‘s nachts mensen ontsnappen, wordt de kamerwacht doodgeschoten is het dreigement. Voor zover bekend is dit niet gebeurd. Het is wel bekend dat er werkelijk mensen tegen de boom of muur zijn gezet. Dit overkwam ook Sije van der Woude, die het gelukkig nog na kan vertellen:
Als er iemand ontsnapte had je de meeste herrie want ook de moffen waren bang dat als er teveel verdwenen dat zij naar het oostfront verplaats zouden worden. Tussen kerst en nieuwjaar of net na nieuwjaar waren er een stel (ik geloof van 5) weg. Iedereen moest de lokalen uit. Ik vertelde dat ik grote wonden had en niet kon lopen. Ik werd eruit gesleurd en tegen een boom gezet. Dan zit je hard je wel in de keel als je in een revolver kijkt. Dankzij meester Feddema heb ik het overleefd, die heeft de commandant eruit gepraat.
Uit de herinneringen van Sije van der Woude
Ook Jan Loonstra beschrijft zo’n moment:
Als afschrikking wilde de Duitser toen een jongen uit de ploeg halen en die zonder meer doodschieten. De jongen (een Amsterdammer) werd tegen de muur geplaatst en de Duitser legde reeds aan. Ik heb hem echter van het belachelijke hiervan kunnen overtuigen en het ging dus niet door.
Uit het levensverhaal van Jan Loonstra
Door de slechte hygiënische omstandigheden, de winterse omstandigheden en de slechte voeding kwam er veel ziekte voor. Het stro werd maar om de paar maanden ververst, de meeste mannen zaten dus al snel onder de vlooien en luizen, in alle soorten en maten. De mannen hadden vaak last van koude en natte voeten. Ook kwam er veel diarree, ontstekingen, difteritis en zelfs roodvonk voor.
We hebben er weer twee zieken bij; Laurens en Buma met erge buikloop. Als Buma uit de gang komt, zakt hij in elkaar. Daar ik dicht bij hem sta, grijp ik hem. Wij wassen zijn polsen en borst en spoedig komt hij weer tot zichzelf.
Uit het dagboek van Eelke Dijkstra
Na toestemming van de commandant mocht een zieke op gezette tijden naar de arts in Vries. Dit was nog 5 kilometer lopen. Voor de deur stond altijd een lange rij en dan was het nog niet zeker of je de arts ook daadwerkelijk te zien kreeg. Soms kwam hij niet opdagen of bleek hij zelf ziek te zijn. In het kamp was wel een Duitse ‘Sanitäter”. Hier bleek men niet zoveel aan te hebben, deze man was van huis uit fietsenmaker…
De huisarts uit Vries kwam af en toe wel in het kamp en wist soms ook nog voor medicijnen te zorgen via vrouw Timmer:
Voel me bar ellendig en blijf rustig liggen. Om negen uur, als de kamer bijna helemaal ledig is, komt er plotseling een dame door de deur en roept mijn naam af. Het blijkt een vrouwelijke arts te zijn, werkzaam in de ondergrondse. Ze onderzoekt me en prikt de ontsteking door. Als ik haar wil bedanken, is ze alweer vertrokken. Vanaf die tijd ontvang ik geregeld gorgeldrank en medicijnen.
Uit het dagboek van Eelke Dijkstra
Tevens was er een noodziekenbarak in Vries, op 3 km afstand en zwaar zieken werden ook wel naar een ziekenhuis in Zuidlaren gebracht.
Achterblijvers
Voor de gevangenen was het leven in het strafkamp zwaar, maar voor de thuisblijvers was het natuurlijk ook moeilijk. Vaders en echtgenotes werden van de een op de andere dag thuis weggehaald, vaak hoorden de achterblijvers pas na enkele dagen waar hun vader of echtgenoot naar toe was gebracht. Moeders beleven alleen achter met vaak nog jonge kinderen. Zo schreef vrouw Hoekstra:
Arend werd meegenomen, waarheen? Dat was nog een vraag. Daar zat ik met drie kleine kinderen en in verwachting van Sietske.
Uit de herinneringen van mevrouw Hoekstra
De tewerkgestelden, zowel uit de vrije- als de strafploeg moesten ook heel wat missen van thuis. Zo schreef een zoon van een spitter uit de vrije ploeg:
Ik herinner mij dat mijn moeder ooit vertelde dat mijn vader een brief door haar geschreven in de tankval staande aangereikt kreeg door een Duitse soldaat.In die brief had zij mijn eerste wisseltand toegevoegd. Op het moment dat hij de brief openmaakte viel het tandje in de modder en kon hij het niet meer vinden.
Eelke Dijkstra schrijft in zijn dagboek:
De Jong uit Bolsward krijgt veertien dagen verlof, daar hij bericht krijgt, dat zijn driejarig zoontje overleden is, terwijl zijn vrouw in het ziekenhuis opgenomen is met difterie.
Uit het dagboek van Eelke Dijkstra
De gevangenen mochten gelukkig wel pakketjes ontvangen van thuis en zodoende kregen ze vaak extra eten, tabak en onderkleding gestuurd. Er waren een aantal pakketdiensten, zoals Stellema uit Dokkum, die regelmaat pendelde tussen Dokkum en Drenthe.
Bezoek mocht ook worden ontvangen, dit gebeurde vaak in café Timmer of bij de familie Hooiveld. Dit moest natuurlijk na werktijd gebeuren, dus waren de bezoekers gedwongen om de nacht in Yde door te brengen. Gelukkig waren er veel Ydenaren zo gastvrij om bezoekers een slaapplaats aan te bieden. De gevangenen mochten voor het bezoek hun lokaal wel verlaten, er werd dan altijd wel iemand als borg aangesteld die gestraft zou worden als degene niet meer terug zou komen. Er waren er niet veel die dit op hun geweten wilden hebben.
Voor de bezoekers, vaak moeders, zussen, verloofdes en vriendinnen van de gevangenen was zo’n bezoek nog een hele onderneming. De reis moest worden ondernomen op de fiets, meestal op cussiebanden, in bezet gebied en in hartje winter. De grootste afstanden werden afgelegd door de mensen die in de buurt van Harlingen woonden. Het is ongelooflijk wat voor prestatie die vrouwen destijds geleverd hebben! Laten we dat niet vergeten!
Na een ontsnapping kon het bezoek soms ook abrupt worden afgebroken. Zo schrijft Eelke op Tweede Kerstdag:
Er blijken drie personen niet teruggekomen te zijn. De commandant verbied alle bezoek en daar gaat onze tweede Kerstdag, die weer zo gezellig zou worden. De vrouwen en Jaap komen nog even om afscheid van ons te nemen en gaan dan maar weer huiswaarts. We zijn allen erg onder de indruk van deze teleurstelling. ’s Avonds gaan we onder elkaar wat kwartetten, maar de stemming is er uit.
Uit het dagboek van Eelke Dijkstra