Sieb Smilde

Hieronder de zelfgeschreven ervaringen van Sieb Smilde. Sieb woont momenteel in Canada met zijn vrouw Hillie en komt oorspronkelijk uit Heerenveen. Sieb was het ‘slapie’ van Eelke Dijkstra en wordt ook veelvuldig genoemd in zijn dagboek.

Mijn verhaal begint in oktober 1944. In september was ik begonnen met mijn HBS opleiding in Leeuwarden, maar door de treinstaking was dat natuurlijk afgelopen. Dus zat ik thuis in Heerenveen, maar toen kwam de oproep om me te melden voor tewerkstelling bij de Duitsers, aangezien ik op  1 november 17 jaar zou worden. Maar dat zag ik echt niet zitten en dus de boer bezocht, waar ik al een paar jaar zomers in de vakantie had gewerkt. Gelukkig was die bereid mij onderdak te verlenen. Dit was boer Baas in Nijeholtwolde, die zelf vijf zonen had, allemaal in de gevaarlijke leeftijd, plus nog een onderduiker. Zo begon mijn onderduikers bestaan. Maar dat duurde helaas niet lang. Omstreeks het midden van november werden we op een vroege morgen overvallen door een aantal Duitse soldaten met honden. Ik was met enkele anderen achter de schuur en werden gewoon overrompeld. Een paar jongens die ergens binnen waren wisten nog bijtijds in onze geheime schuilplaats te komen, maar vier van ons waren gevangen. Het zelfde gebeurde bij een boerderij dichtbij, waren twee jongens gesnapt warden. De vermoedens waren, dat we verraden waren door een andere boer in de buurt.

Sieb Smilde

Onder bewaking moesten we met zijn allen op onze fietsen naar Heerenveen rijden, waar we in de oude gevangenis achter “Crackstate” (het huidige gemeentehuis van Heerenveen) in een van de twee cellen gestopt werden. Het was er propvol, je kon er nauwelijks allemaal tegelijk zitten, laat staan liggen. Alle nieuw aangekomenen werden om de beurt verhoord, en dat ging niet altijd even vriendelijk. Na twee dagen werden we per vrachtwagen vervoerd naar het Huis van Bewaring in Leeuwarden. Daar was het ook al overvol. Ik kwam terecht in een tweepersoons cel met twee andere jongens, die daar al een poosje gezeten hadden. Maar die jongens waren blij me te zien, ze waren gewoon uitgepraat met z’n tweeën, en nu  met z’n drieën werd het bijna gezellig.

Ik heb helaas niet bijgehouden hoe lang ik in Leeuwarden geweest ben, iets van een tot twee weken, denk ik. Toen werden we op transport gesteld met onbekende bestemming met een grote groep anderen. Het bleek, dat twee van de Baas jongens vrijgekomen waren, een om psychologische redenen, de andere weet ik eigenlijk niet. Dus van ons groepje waren nog vier overgebleven. Iedereen vermoedde, dat we wel in Duitsland terecht zouden komen, maar toen we uiteindelijk stopten, bleek dat we voor een schoolgebouw stonden, in een klein plaatsje in het Noorden van Drenthe, dat “Yde” heette. Niemand had daar ooit eerder van gehoord en dus spelden we het eerst als “Ide”. We werden uitgeladen en de school binnen gebracht. Ons groepje kwam terecht in het eerste lokaal links en kregen daar een plaatsje naast Eelke Dijkstra, Erik’s Pake. Het was toen 2 december 1944.

Eerst werd het natuurlijk oriënteren en uitvinden hoe alles daar toeging, zoals etenstijden, de tijd van het dagelijkse appel, aantreden voor afmarcheren, enz., enz. En dan, vanzelfsprekend, kennis maken met iedereen die je tegenkwam. Helaas moet ik wel zeggen, dat ik me daar heel weinig van herinner. Het is te lang geleden. De dag na aankomst was het natuurlijk dadelijk aan het werk. Voornamelijk werkten we bij De Punt aan de oostkant van het kanaal, waar loopgraven en dergelijke aangelegd moesten worden en wallen van zoden opgebouwd. Een enkele dag werkten we ook wel eens bij Eelde aan het vliegveld. 

Wat onze prestaties betreft, die hadden, volgen mij, niet erg veel te betekenen en zouden zeker niet veel weerstand kunnen bieden aan het geallieerde leger. We hebben gelukkig meestal redelijk goed weer gehad, Maar als het regende gingen we schuilen in een schuur van een boerderij aan de overkant van het kanaal. De Duitsers hielden kennelijk niet van werken in de regen. We hielden ons daar binnen meestal bezig met “Slagschip” te spelen; ieder stukje papier dat we konden bemachtigen, werd daarvoor gebruikt. Ik herinner me niet veel van het eten, dat we daar verstrekt kregen, ik geloof niet dat het slecht was, in ieder geval leden we er geen honger. 

Al gauw raakten we ook bekend met de mogelijkheid om bezoek te ontvangen. Bezoekers konden terecht bij café Timmer aan de overkant van de school. Het was altijd mijn vader die voor mij kwam met andere bezoekers voor ons viertal. Samen fietsten ze  van Heerenveen en omstreken dan naar Yde. Als er bezoek voor je was, kreeg je bericht, en mocht naar de overkant, alleen een ander, die binnen bleef moest borg voor je staan. Wij gingen meestal om de beurt met z’n tweeën en de andere twee waren borg. Na een bepaalde tijd ruilden we dan om. Altijd werden er allerlei lekkernijen meegebracht en andere noodzakelijke dingen, zoals schone kleren. Het was altijd een beetje feest, als het bezoek kwam.

Wat ik me nog herinner van december is, dat we met de Kerst niet werkten en dat ‘s middags een evangelist verscheen, die een soort Kerstsamenkomst organiseerde, waar we samen Kerstliederen zongen en hij het Kerst-verhaal vertelde. Het derde lokaal links zat afgepropt vol. Dat was echt iets, dat ons aan thuis deed denken en ons even uit de bedrukte sfeer hielp, door de blijde boodschap van het evangelie te horen.

Ik heb helemaal geen herinneringen aan de slechte dingen, die daar gebeurd zijn, zoals die beschreven zijn door verschillende anderen in hun verhaal over hun belevenissen in Yde. Die zijn kennelijk op de een of andere manier uit mijn geheugen gewist.

Over de maand januari weet ik eigenlijk niet veel meer, alleen dat we begonnen over de mogelijkheid van ontsnappen te denken. Bij het eerste bezoek dat we in Januari kregen, werden er definitieve plannen gesmeed. Bij eerst volgende bezoek zou er gezorgd worden voor een viertal fietsen. Dit is denkelijk in samenwerking met de familie Timmer gebeurd, die altijd tot hulp  bereid waren.

En zo gebeurde het dan, dat op 2 februari 1945 twee van ons vieren, ik denk Jan Baas en Oepke v.d. Schoot, naar de overkant gingen voor hun bezoek, terwijl Douwe Bakker en ik achter bleven als borg voor de anderen. De twee, die buiten waren, hebben toen het prikkeldraad voor een van de W.C. raampjes zo doorgeknipt, dat het omhoog gehouden kon worden, maar ook weer naar beneden gelaten, zodat ogenschijnlijk  alles weer normaal leek. Douwe en ik zijn toen om de beurt door het raampje  naar buiten gekropen, waar de anderen klaar stonden met de fietsen. Na afscheid van onze bezoekers, zijn we dadelijk opgestapt en vertrokken.

Onze eerste bestemming was Donkerbroek, waar een familielid van  Jan Baas een boerderij had. Die eerste etappe verliep zonder problemen, onderweg hebben we niets of niemand gezien. De volgende nacht werd de rest van de huiswaartse tocht ondernomen en gelukkig zijn we alle vier, veilig en wel, thuis gearriveerd. De volgende dag ben ik nog thuis gebleven, maar ‘s avonds na donker weer vertrokken naar een nieuw onderduik adres, waar ik de resterende tijd van de oorlog ben gebleven.

Geplaatst in Herinneringen en getagd met , .

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *